Katholieken en protestanten hebben verschillende opvattingen over de Eucharistie. Katholieken geloven in de werkelijke aanwezigheid van Christus in de Eucharistie. Dat Jezus letterlijk en volledig aanwezig is – lichaam en bloed, ziel en goddelijkheid – onder de gedaanten van brood en wijn – een opvatting die bekend staat als transsubstantiatie.
In protestantse kringen zijn er verschillende opvattingen. Hoewel de meeste protestanten niet in transsubstantiatie geloven, gelooft een meerderheid wel in een vorm van de werkelijke tegenwoordigheid. Het geloof dat het lichaam en bloed van Christus werkelijk aanwezig zijn in de Eucharistie komt veel voor in lutherse, anglicaanse en methodistische kringen. In calvinistische kringen is het gebruikelijk om te zeggen dat het lichaam en bloed van Christus geestelijk ontvangen worden in de Eucharistie, en in baptistische kringen gelooft men dat het brood en de wijn alleen het lichaam en bloed van Christus symboliseren. Met andere woorden, zij stellen dat toen Christus zei “dit is mijn lichaam, dit is mijn bloed” hij metaforisch sprak.
Hoewel de opvattingen in detail verschillen, vallen ze in twee grote klassen uiteen: Het geloof dat Christus’ lichaam en bloed werkelijk aanwezig zijn in de Eucharistie en dat ze dat niet zijn, wat betekent dat ze alleen geestelijk of symbolisch aanwezig zijn.
Wanneer katholieken en protestanten debatteren over welke visie juist is, heeft elke partij zijn lijst met bijbelteksten bij de hand. De katholieken – en veel protestanten – zouden kunnen wijzen op Johannes 6:53, waar Jezus zegt:
Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: Als u het vlees van de Zoon des mensen niet eet en Zijn bloed niet drinkt, hebt u geen leven in uzelf.
Johannes 6:53
“Wat heb je nog meer nodig?” Terwijl een protestant die de symbolische visie aanneemt, terug antwoordt: “Ja, maar in vers 63 legt Jezus uit dat zijn woorden bedoeld zijn om geestelijk geïnterpreteerd te worden: ‘Het is de geest die leven geeft, het vlees baat niet; de woorden die ik tot u gesproken heb, zijn geest en leven.'”
En dan gaan we heen en weer over waarom het geschrift dat onze gesprekspartner aanhaalt eigenlijk niet bewijst wat hij denkt dat het bewijst. Prima. De Bijbel is het woord van God en het is natuurlijk een goede zaak als christenen er trouw aan willen zijn.
Maar mijn punt is dit: zowel trouwe katholieken als protestanten weten wat er in de Bijbel staat, maar we zijn het niet eens over wat het betekent. Eén manier om dit probleem op te lossen is door beter naar de details van de tekst te kijken. We moeten er echter zeker van zijn dat we de tekst lezen zoals het publiek in de oudheid dat deed, en dat betekent dat het nuttig is om te kijken naar wat de vroegste christenen geloofden. Als de vroegste christenen bijvoorbeeld geloofden dat toen Christus zei: “Dit is mijn lichaam, dit is mijn bloed”, hij dit metaforisch bedoelde, en het katholieke geloof in de echte, letterlijke aanwezigheid tot in de Middeleeuwen volstrekt onbekend was, dan zou het voor mij logisch zijn om voor de meer oude interpretatie te gaan? Omgekeerd, als kan worden aangetoond dat de vroege Kerk unaniem geloofde in de werkelijke aanwezigheid van Christus in de Eucharistie, en de opvatting dat de Eucharistie slechts een symbool is tot de laatste paar eeuwen vrijwel onbekend was, dan denk ik dat het logischer is om voor dat oude geloof te gaan.
Begrijp me niet verkeerd. Ik stel de geschriften van de vroege christenen niet gelijk aan de Bijbel. De Bijbel is het geïnspireerde en onfeilbare woord van God. De geschriften van de vroege Christenen zijn dat niet. Individuele schrijvers van de vroege christenen geloofden en onderwezen ongetwijfeld fouten. Maar de vroege kerkvaders stonden in tijd en cultuur dichter bij de apostelen en zij werpen een belangrijk licht op de vraag hoe het oorspronkelijke publiek de tekst zou hebben begrepen. Wat zij schreven over de werkelijke tegenwoordigheid van Christus in de Eucharistie is ook wat aan hen werd doorgegeven vanuit de apostolische tijd. En dat hebben ze aan ons doorgegeven door honderd opeenvolgende generaties.
De eerste vroege christen die we bekijken is de heilige Ignatius van Antiochië, die in de eerste eeuw leefde en waarschijnlijk de prediking van de apostelen, in het bijzonder Johannes, zelf heeft gehoord. Ignatius werd tot bisschop van Antiochië benoemd in een tijd waarin op christen zijn in het Romeinse Rijk de doodstraf stond, en hij werd zelfs veroordeeld tot een openbare executie door wilde beesten. In zijn brief aan de christenen in Smyrnaea vertelt hij hen dat ze zich niet moeten associëren met bepaalde gnostische ketters die ontkenden dat Christus werkelijk mens was geworden. Daarin bespreekt hij de Eucharistie. Hij schrijft:
Maar let op mensen met afwijkende ideeën over Jezus Christus’ genade, die naar ons is gekomen. Kijk hoe zij gekant zijn tegen het denken van God! […] Aan eucharistie en gebed doen zij niet. Want zij erkennen niet dat de eucharistie het Lichaam van onze Redder Jezus Christus is: het Lichaam dat heeft geleden voor onze zonden en dat de Vader in Zijn goedheid heeft doen opstaan.
Brief aan de Smyrneeërs 6:2-7:1 [110 na Christus]
Vervolgens kijken we naar de heilige Cyrillus van Jeruzalem, die in 350 na Christus tot bisschop van Jeruzalem werd benoemd en deelnam aan het Concilie van Constantinopel in 381. Hij was een groot verdediger van het geloof tegen de ketterij van het arianisme, het idee dat er een tijd was dat God de Zoon niet bestond. Dit is wat de heilige Cyrillus schreef over de Eucharistie:
Het brood en de wijn van de eucharistie waren vóór de heilige aanroeping van de aanbiddelijke Drie-eenheid gewoon brood en wijn, maar nu de aanroeping is gedaan, wordt het brood het lichaam van Christus en de wijn het bloed van Christus
Catechetische Lezingen 19:7 [350 na Christus]
De derde vroege Christen die ik wil bekijken is de heilige Ambrosius van Milaan, die in 374 na Christus tot bisschop van Milaan werd benoemd. Het was de heilige Ambrosius die Augustinus hielp te voorkomen dat hij een gnostische ketter zou blijven. Luister naar wat Ambrosius te zeggen heeft:
Misschien zeg je: ‘Ik zie iets anders; hoe kun je me verzekeren dat ik het lichaam van Christus ontvang?’ Het is alleen aan ons om het te bewijzen. En hoeveel voorbeelden kunnen we gebruiken! . . . Christus is in dat sacrament, want het is het lichaam van Christus.
De Mysteriën 9:50, 58 [390 na Christus]
De vierde en laatste vroege christen die ik wil bekijken is de heilige Augustinus, die in 396 na Christus tot bisschop van Hippo, in het huidige Algerije, werd benoemd en die zowel door katholieken als protestanten zeer wordt gewaardeerd. Dit is wat hij te zeggen had over de Eucharistie:
Wat je ziet is het brood en de kelk; dat is wat je eigen ogen je melden. Maar wat jullie geloof jullie verplicht te accepteren is dat het brood het lichaam van Christus is en de kelk het bloed van Christus.
Preken 272 [A.D. 411]
Deze korte lijst van vier vroege christenen is genoeg voor nu, maar je kunt meer citaten vinden in de beschrijving hieronder. Ik heb zelfs links naast elk citaat geplaatst die direct naar het document gaan waaruit ik citeer.
Van deze vier vroege christenen leefde er één in de eerste eeuw en heeft waarschijnlijk de prediking van de apostelen zelf gehoord in de tijd van de eerste christenvervolgingen, en de andere drie leefden in de 4e en 5e eeuw in een tijd van grote verwarring in de kerk. Toen Sint Ignatius leefde was de kerk nog illegaal, maar tegen de tijd dat de anderen leefden was de kerk al gelegaliseerd in het hele Romeinse Rijk. Keizer Constantijn legaliseerde het christendom in 313 na Christus met het Edict van Milaan en keizer Theodosius I maakte het tot de officiële godsdienst van het Romeinse Rijk in 380 met het Edict van Thessalonica.
Deze vroege christenen hebben dat allemaal meegemaakt. Gezien de turbulente tijden waarin ze leefden, zouden we kunnen verwachten dat er verschillende meningen zouden zijn over de aard van de Eucharistie, waarbij sommige christenen zeggen dat het de echte aanwezigheid van Christus is en andere mensen zeggen van niet.
Maar dat is het juist, er is geen verslag van zulke geschillen.
Nergens in de geschriften van de vroege Kerk zien we een christen die het standpunt huldigt dat de Eucharistie slechts een symbool is. Als dat wel zo was, zou het ergens op een synode of concilie ter sprake zijn gekomen en zou de doctrine door de christenen zelf zijn aangevochten. Maar het kwam niet ter sprake omdat christenen de werkelijke aanwezigheid van Christus in de Eucharistie accepteerden.
De eerste grote controverse over de werkelijke aanwezigheid van Christus in de Eucharistie betrof een theoloog genaamd Berengarius van Tours die in de 11e eeuw leefde. Maar ook al geloofde hij dat brood en wijn na de consecratie achterbleven, het is niet duidelijk dat hij de werkelijke aanwezigheid van Christus in de Eucharistie ontkende.
Daarna ging er nog eens driehonderd jaar voorbij voordat het Christendom op de drempel stapte van wat bekend werd als de Protestantse Reformatie. John Wycliff probeerde in de 14e eeuw zonder succes de opvattingen van Berengarius nieuw leven in te blazen door een beroep te doen op de vroege Kerk. Maar hoewel Wycliffe het katholieke begrip van transsubstantiatie ontkende, gebruikte hij ook taal die de werkelijke aanwezigheid van Christus’ lichaam en bloed in de Eucharistie ondersteunde.
Dit illustreert hoe je, zoals ik al zei, geen enkele vroege christen kunt vinden die de werkelijke aanwezigheid van Christus in de Eucharistie in twijfel trekt. Dit is iets wat de protestantse hervormer Maarten Luther erkende. Hij schreef:
Van alle vaders, zoveel als je er kunt noemen, heeft er niet één ooit over het sacrament gesproken zoals deze fanatici [andere hervormers, red. JL] doen. Geen van hen gebruikt een uitdrukking als: ‘Het is alleen maar brood en wijn’ of ‘Het lichaam en bloed van Christus zijn niet aanwezig’. Toch wordt dit onderwerp zo vaak door hen besproken, dat het onmogelijk is dat zij niet op een bepaald moment zo’n uitdrukking hebben laten vallen als: ‘Het is alleen maar brood,’ of ‘Niet dat het lichaam van Christus lichamelijk aanwezig is,’ of iets dergelijks.
Luthers werken, St. Louis, MI: Concordia Publishing, 1961, deel 37, 54
Dus, als de christelijke wereld tot en met Maarten Luther nog steeds geloofde in de werkelijke aanwezigheid van Christus in de Eucharistie, hoe kwam het dan dat het idee dat het er niet was weer de kop opstak? Twee protestantse hervormers, Ulrich Zwingli en Johannes Calvijn, populariseerden en breidden de opvattingen van Wycliff uit. Calvijn ging zelfs zo ver dat hij het geloof in de werkelijke aanwezigheid van Christus in de Eucharistie “een duivelsleer” noemde (John Calvin, Short Treatise of the Lord’s Supper), door te beweren dat Christus niet werkelijk aanwezig is in het brood en de wijn. Zwingli en Calvijn geloofden beiden dat de waarde van de Eucharistie erin bestond dat het de gelovigen helpt om de geestelijke aanwezigheid van Christus te verkrijgen. Kortom, zij verkondigden dat de eucharistie alleen geestelijk of symbolisch was.
Gezien het feit dat de opvatting dat Christus niet werkelijk aanwezig is in de Eucharistie een recente opvatting is, en gezien het feit dat er geen ondersteuning voor is in de vroege Kerk, moeten we ons afvragen of God werkelijk zou toestaan dat zijn Kerk op dit punt zoveel eeuwen in de fout zou gaan. Als we erop vertrouwen dat God zijn Kerk vanaf het begin in het ware geloof heeft geleid, dan lijkt het idee dat Christus alleen symbolisch aanwezig is in de Eucharistie een afwijking van dat historische geloof.
In ieder geval beginnen veel niet-katholieke christenen zich te realiseren dat het begrip van de Eucharistie als de werkelijke aanwezigheid van Christus een van de fundamentele leerstellingen van de vroege christenen is – van hen die met Christus wandelden en theologische debatten voerden over alles onder de christelijke zon, behalve over dit ene punt. Evangelisch predikant Francis Chan zei onlangs: “Ik wist niet dat gedurende de eerste vijftienhonderd jaar van de kerkgeschiedenis iedereen [de communie] zag als het letterlijke lichaam en bloed van Christus, en pas vijfhonderd jaar geleden heeft iemand de gedachte gepopulariseerd dat het slechts een symbool is en niets meer.”
En dit wordt niet alleen erkend door protestantse voorgangers, maar ook door protestantse geleerden. Darwell Stone schreef bijvoorbeeld:
“Door de geschriften van de Vaders heen is er ononderbroken overeenstemming dat het gewijde brood en de wijn het lichaam en bloed van Christus zijn, en dat de Eucharistie een offer is.”
Darwell Stone
Een andere protestantse geleerde, J.N.D. Kelly, schreef:
“De eucharistische leer, zo moet men van meet af aan begrijpen, was over het algemeen onbetwist realistisch, d.w.z. het gewijde brood en de wijn werden beschouwd als, en werden behandeld en aangeduid als, het lichaam en bloed van de Heiland.”
J.N.D. Kelly
Als het waar zou zijn dat de Eucharistie slechts een symbool is, dan zouden we moeten concluderen dat de Kerk het eigenlijk vijftien eeuwen lang bij het verkeerde eind had. Als christen die een Bijbels en historisch christendom wil leven en aanhangen, moet ik dat idee verwerpen.
Maar ik heb een vraag voor je. Als de eerste christenen geloofden in de echte aanwezigheid van Jezus Christus in de Eucharistie … zou jij daar dan niet ook in moeten geloven?
Grotendeels gebaseerd op What the Early Church Believed About the Eucharist van Matt Fradd.