De ondergang van het Avondland lezen is een filosofische bergbeklimming ondernemen. Bij aanvang indrukwekkend en imponerend, maar door volharding en het aanspreken van alle intellectuele capaciteiten wordt de lezer na iedere bladzijde beloond met een zich steeds scherper en breder uittekenend totaalbeeld om na ruim 1100 pagina’s te culmineren in een adembenemend en wijds uitzicht over de wereldgeschiedenis zoals dat nog nooit eerder gezien kon worden.
Vogelperspectief
Spengler poogt een beeld te schetsen van de vormentaal – of morfologie, later fysionomie genoemd – van de wereldgeschiedenis. Hij hekelt de traditionele indeling van de geschiedenis in de tijdvakken oudheid – middeleeuwen – nieuwe tijd en is van mening dat historici bij gebrek aan een beter alternatief hier zeer bekrompen aan hebben vastgehouden. Het is bovendien zeer Europa-centrisch. Een term – Europa – waar we volgens hem ook vanaf moeten; we moeten spreken over het Avondland (het Westen) en het Morgenland (het Oosten).
Spengler steekt zijn onbescheidenheid niet onder stoelen of banken en zegt de definitieve methode te hebben ontwikkeld die ons in staat stelt het kikkerperspectief te verruilen voor het vogelperspectief en de wereldgeschiedenis op een totaal andere, integrale, allesomvattende wijze te beschouwen. Hij zegt dat men alleen nog maar oppervlakkig vergelijkingen en verbanden heeft gezocht tussen culturen, beschavingen en gebeurtenissen. Een aanklacht tegen historici. Hij zoomt als het ware maximaal uit en komt met een overkoepelende methode om de geschiedenis van de wereld te verklaren. Niet vanuit een westers oogpunt, maar vanuit een onpartijdig – kosmologisch – oogpunt.
Levende natuur van Goethe
Wiskunde en analogie zijn hierbij zijn instrumenten. “Het middel om levenloze vormen te leren kennen zijn de wetten van de wiskunde. Het middel om levende vormen te begrijpen is de analogie.” Het werk is gelardeerd met een grote hoeveelheid specifieke voorbeelden, vakkundige diepteanalyses en vele vormverbanden tussen verschillende culturen. Spengler ontpopt zich als een homo universalis en trekt alle registers open om de lezer als het ware volledig in te voeren in de methodiek om de wereldgeschiedenis te zien zoals hij vindt dat ze gezien moet worden.
Hij vergelijkt culturen als organismen die opkomen, bloeien, verwelken en afsterven. “Net zoals planten en dieren behoren zij tot de levende natuur van Goethe, niet tot de dode natuur van Newton. In de wereldgeschiedenis zie ik het beeld van een eeuwige gestaltevorming en -verandering, een wonderbaarlijk worden en vergaan van organische vormen. De vakhistoricus daarentegen ziet haar als een soort lintworm, die onvermoeibaar tijdperken ‘aaneenrijgt’”.
Binnen deze cultuur zijn innerlijke mogelijkheden die verwerkelijkt kunnen worden, die je moet zien – voelen eigenlijk. Civilisatie is het eindpunt van een cultuur. Een cultuur is naar binnen gericht, maar zodra de civilisatie bereikt wordt, richt het zich naar buiten en wordt het imperialistisch. We leven daarom in een geciviliseerde tijd, geen gecultiveerde tijd. Volgens Spengler valt er niets te sturen aan deze ontwikkelingen.
In zijn methode ligt een zeer star determinisme opgesloten, dat geen ruimte laat voor eigen sturing: “Wie niet begrijpt dat aan de afloop niets te veranderen valt, dat men dit of anders helemaal niets moet willen, dat men dit lot moet omarmen of aan de toekomst, aan het leven moet wanhopen, wie het grandioze niet voelt dat ook in deze werkzaamheid van machtige intellectuelen, in deze energie en discipline van staalharde naturen, deze strijd met de koudste, meest abstracte middelen besloten ligt, wie met het idealisme van een provinciaal rondloopt en de levensstijl van vroeger tijden zoekt, die moet alle hoop laten varen om geschiedenis te willen begrijpen, geschiedenis te willen doorleven, geschiedenis te willen maken.”
Verlichting
Een kernbegrip in het boek is ‘lot’ (Schicksal) waar iedere cultuur aan onderworpen is. Dit in tegenstelling tot de materialistische geschiedopvatting waarin wetten van causale aard heersen, “waaruit volgde dat men zich vrij voelde om nuttigheidsidealen als verlichting, humaniteit en wereldvrede als doelen van de wereldgeschiedenis te poneren, die door een ‘vooruitgangsproces’ bereikt zouden worden. In deze afgeleefde ontwerpen was het gevoel voor het lot afgestorven.” Hij heeft veel woorden nodig om deze lotsbestemming te beschrijven, om de tegenstrijdige reden dat dit feitelijk niet te beschrijven is. “Lot is het woord voor een niet te beschrijven innerlijke zekerheid”, zegt hij zelf. Het is niet in een systeem te vatten, maar je moet het voelen. Het komt tot uitdrukking in de diepste scheppingen van religie en kunst, “en dan alleen nog voor hen die tot inzicht geroepen zijn.”
Het boek is een staaf dynamiet onder het maakbaarheidsdenken en rekent faliekant af met de verlichtingsidealen. In Spenglers geschiedopvatting is geen plaats voor utopisch denken, maar veeleer een conformeren aan “de levende natuur van Goethe” dat in sterk contrast staat met de verlichte kijk op de menselijke natuur die haar reduceert tot “een bundel gewaarwordingen en een opeenhoping van chemisch-elektrische energieën.” Spengler rebelleert niet tegen de natuur en wenst haar niet te onderwerpen, maar ziet die als een gegevenheid waar niet over te twisten valt.
Laat leven
Wij Europeanen anno 2020 zijn dus geciviliseerde mensen en “moeten rekening houden met de harde en kille feiten van een laat leven.” De spengleriaanse zienswijze is dat de innerlijke mogelijkheden van de Westerse beschaving zijn uitgeput en zij haar voltooiing nadert. “Van een grote schilderkunst en grote muziek zal voor de West-Europese mens geen sprake meer zijn. Zijn architectonische mogelijkheden zijn sinds honderd jaar uitgeput.”
Volgens Spenglers vormenleer is iedere cultuur die civilisatie wordt, bestemd om ten onder te gaan. De diepste karakteristiek van elke civilisatie is volgens hem de nietzscheaanse herwaardering van alle waarden (Umwertung aller Werte). “Ze begint ermee alle vormen van de voorafgaande cultuur om te munten, anders te begrijpen, anders te hanteren. Ze verwekt niet meer, ze herinterpreteert alleen nog maar. Hierin ligt het negatieve van al dit soort tijdperken.”
Kinderloosheid
Douglas Murray noemt dit in zijn boek The Strange Death of Europe een existentiële vermoeidheid. In de woorden van Spengler is het een “metafysische wending naar de dood”. “De laatste mens van de wereldsteden wil niet meer leven, wel als individu maar niet als type, als menigte […]. Wat de echte boer een diepe en onverklaarbare angst inboezemt, de gedachte aan het uitsterven van de familie en van de naam, heeft zijn betekenis verloren. Het voortbestaan van de bloedverwantschap binnen de zichtbare wereld wordt niet meer als plicht van dit bloed ervaren, en het lot de laatste te zijn schijnt deze mensen niet meer rampzalig toe.” Dit geldt overduidelijk voor de huidige en grotendeels kinderloze Europese leiders die vanwege het gebrek aan nageslacht geen reden lijken te hebben om zich zorgen te maken over de toekomst van Europa. Zie mijn eerdere artikel “De dood van Europa”.
Late mensen, zoals nu, kiezen dan ook een ‘levenspartner’ en niet meer zoals de boer en elk oorspronkelijk mens de moeder van zijn kinderen. “Op dit niveau begint in alle civilisaties het honderden jaren durende stadium van een ontstellende ontvolking. De hele piramide van de cultuurdragende mensheid verdwijnt. Ze wordt vanaf de spits afgebroken: eerst de wereldsteden, vervolgens de provinciesteden en ten slotte het platteland, dat door de extreem toenemende trek van het beste deel van zijn bevolking naar de grote steden de leegloop van deze laatste een tijdlang vertraagt.” Dit is exact wat er op het moment in alle Europese landen gebeurt. Alle geboortecijfers liggen ver onder het vervangingsniveau van 2,1 kinderen per vrouw. Spengler schreef dit in 1922, honderd jaar later hebben we boektitels als Deutschland schafft sich ab (Thilo Sarrazin, 2010), The Abolition of Britain (Peter Hitchens, 2018), Que faire? Vivre avec le déclin de l’Europe (David Engels, 2019) en Schaft ook Nederland zich af? (Frits Bosch, 2019). Zijn profetische woorden “Ons staat het na het jaar 2000 te wachten” zijn bewaarheid geworden.
De personificatie van dit levensgevoel zijn de hedendaagse elitaire ‘hersenmensen’ Prince Harry en Meghan. “We’ll only have two children because of climate change”, is uit hun mond opgetekend. Een koninklijk geslacht dat zich niet meer wil voortplanten? Dan is er echt iets gaande. Die het Christendom inruilt voor de tweede religiositeit die ‘klimaatverandering’ heet? Die Moeder Aarde weer tevreden wil stemmen door kinderoffers te brengen met kinderen die er hadden kunnen en moeten zijn maar dat niet mogen vanwege de tot kardinale zonde verheven CO2-uitstoot die menselijke activiteit met zich meebrengt?
Het Europese nihilisme
Dit is volgens Spengler onderdeel van de opkomst van het nihilisme. “Geen van de grote culturen blijft daarvan gevrijwaard.” Ook hierin wordt duidelijk dat Spengler sterk beïnvloed is door Nietzsche, van wie de term nihilisme afkomstig is. Nietzsche definieert die term als “Dass die obersten Werte sich entwerten. Es fehlt das Ziel. Es fehlt die Antwort auf das ‘Wozu?’”. Het gaat dus niet om politieke of economische, religieuze of artistieke veranderingen, maar “om het wezen van een ziel die al haar mogelijkheden heeft verwerkelijkt.” Niet om het uiterlijke leven, levenshouding, instituties, zeden en gewoonten, “maar om het diepste en het laatste, om het innerlijk klaar-zijn van de wereldstadsbewoner – en van de provinciaal.”
Que faire?
Wat nu te doen? Volgens Spengler is er maar één oplossing: het lot omarmen. Ondanks het starre fatalisme dat in zijn methode tot uitdrukking komt, kan men volgens hem nog steeds de hoop koesteren om geschiedenis te willen begrijpen, te willen doorleven en te willen maken. “Door het lot te omarmen ontstaat er ademruimte om de mogelijkheden te verwezenlijken die in de ziel van de cultuur liggen opgesloten”, schrijft hij. “Wat moeten we met mensen die liever hebben dat men, staande bij een uitgeputte mijn, tegen hen zegt: ‘Hier zal morgen een nieuwe ader worden blootgelegd’ – zoals de hedendaagse kunst met haar door en door onechte stijlvormen doet – in plaats van hen te wijzen op de rijke kleilaag die daar onontgonnen naast ligt? Ik beschouw deze leer als een weldaad voor de komende generaties, omdat ze hun toont wat mogelijk en dus noodzakelijk is en wat niet tot de innerlijke mogelijkheden van de tijd behoort.”
David Engels, spengleriaan en auteur van Que faire? Vivre avec le déclin de l’Europe is het daarmee eens en omarmt ten volle het lot dat in de ziel van onze cultuur ligt opgesloten. De vraag rijst dan: is men gedoemd tot een contemplatief defaitisme, de ‘ondergang’ van het Avondland afwachtend met ingezakte schouders en knikkende knieën? “Geenszins”, schrijft hij in De eenzaamheid van de Spengleriaan op leesspengler.nl. “[H]oewel de uiteindelijke ondergang van het Westen op zich wel vast staat, is het laatste woord nog niet gesproken over de manier waarop dat zal gebeuren: Zal Europa erin slagen om haar beschaving net als het Romeinse Rijk, de Han-dynastie van China of de Gupta-dynastie van India weliswaar niet verder te ontwikkelen, maar toch nog eeuwenlang staande te houden en tegen innerlijk en uiterlijk verval te beschermen? Of zal het na apocalyptische vereniging in de Europese Unie zoals die nu plaatsvindt snel en roemloos ten onder gaan, van buitenaf bedreigd door precies die machten in het westen en het oosten die het aan hun huidige welvaart heeft geholpen, en van binnen uit opgegeven door de eigen burgers, hetzij uit desinteresse, hetzij in het geval van de laatst ingeburgerde massa, uit cultureel ressentiment?”
De toekomst zal dat moeten leren.
Ontoereikend
In Spenglers opvatting is religie iets wat meegroeit met de cultuur en afsterft als de cultuur tot civilisatie verwordt. In die visie zijn culturen gewone, natuurlijke organismen. Hun verscheidenheid is even natuurlijk als de verscheidenheid van planten en dieren. Hun levensperioden zijn dezelfde als die van alle natuurlijke levende wezens. Wijlen dr. F. de Graaff (1918-1993) achtte deze verklaring volstrekt ontoereikend. Volgens de hervormd predikant en cultuurfilosoof is cultuur ten diepste “een poging om het Heilige en het gegevene met elkaar te verzoenen” (Het Europese nihilisme, 1957) en dus de wezenlijke voorwaarde voor groei en bloei van die cultuur. Als die cultuur dan uiteindelijk ten onder gaat, is dat volgens Spengler door het lot bepaald, bij De Graaff door de “verdwijning der religie”. Een wezenlijk verschil, want hiermee valt het determinisme weg wat in Spenglers methode opgesloten zit.
Hierdoor kan De Graaff tot de conclusie komen dat “redding zeer zeker mogelijk is en zal komen, als Europa eindelijk het eens volledig met het volstrekte geloof in Jezus Christus alleen durft te wagen.”
Mocht dat gebeuren, dan is het alsnog heel goed mogelijk dat cultureel gezien het Avondland ten ondergaat, zij het minder snel, zoals in het scenario dat David Engels hierboven schetst.
Wat ons te doen staat, is voor Spengler volstrekt duidelijk: “Als mensen van de nieuwe generatie zich onder de indruk van dit boek afwenden van de poëzie, de schilderkunst en de kenniskritiek en zich in plaats daarvan met de techniek, de marine en de politiek gaan bezighouden, doen ze wat ik wens, en men kan hun niets beters toewensen.”
An die Arbeit!