Bijbel in een jaar | Dag 56 | Num. 7-8, Ps. 56, Marc. 5:1-20

Numeri 7

Toen Moses gereed was gekomen met het oprichten van de tabernakel, en hem, met al wat er bij hoorde, had gezalfd en gewijd, en eveneens het altaar met heel zijn toebehoren had gezalfd en gewijd, kwamen de aanvoerders van Israël naderbij. Het waren de familie- en stamhoofden, die over de gemonsterden stonden. Zij brachten als hun gaven voor het aanschijn van Jahweh zes overdekte wagens en twaalf runderen; twee aanvoerders telkens één wagen en ieder één rund. Toen zij ze voor de tabernakel hadden gebracht, sprak Jahweh tot Moses: Neem ze van hen aan; ze moeten voor de dienst van de openbaringstent worden bestemd, en ge moet ze aan de Levieten geven, naar gelang ieder ze voor zijn werk nodig heeft. Moses nam dus de wagens en de runderen aan, en gaf ze aan de Levieten. Twee wagens en vier runderen gaf hij aan de zonen van Gersjon, naar verhouding tot hun werk. Vier wagens en acht runderen gaf hij, naar verhouding tot hun werk, aan de zonen van Merari, die onder Itamar, den zoon van den priester Aäron stonden. Aan de zonen van Kehat gaf hij er geen, omdat zij de heilige zaken, die hun waren toevertrouwd, op hun schouders moesten dragen. 10 Toen de aanvoerders ook hun wijdingsgave voor het altaar wilden brengen op de dag, dat het gezalfd werd, en hun gaven voor het altaar wilden plaatsen, 11 sprak Jahweh tot Moses: Laat iedere aanvoerder op een afzonderlijke dag zijn gave brengen voor de wijding van het altaar. 12 Op de eerste dag bracht Naässon, de zoon van Amminadab uit de stam van Juda, zijn gave. 13 Zijn geschenk bestond uit een zilveren schotel ter waarde van honderd dertig sikkels, en een zilveren schaal van zeventig sikkels volgens het heilig gewicht, beide gevuld met meelbloem, met olie aangemaakt, voor een spijsoffer; 14 uit een schaaltje van tien gouden sikkels gevuld met wierook; 15 uit een jongen stier, een ram, een eenjarig lam voor een brandoffer, 16 een geitebok voor een zondeoffer, 17 en twee runderen, vijf rammen, vijf bokken, vijf eenjarige lammeren voor een vredeoffer. Dit was het geschenk van Naässon, den zoon van Amminadab. 18 Op de tweede dag bracht Netanel, de zoon van Soear, de vorst van Issakar, zijn gave. 19 Het geschenk, dat hij bracht, bestond uit een zilveren schotel van honderd dertig sikkels, en een zilveren schaal van zeventig sikkels volgens het heilig gewicht, beide gevuld met meelbloem, met olie aangemaakt, voor een spijsoffer; 20 uit een schaaltje van tien gouden sikkels gevuld met wierook; 21 uit een jongen stier, een ram, een eenjarig lam voor een brandoffer, 22 een geitebok voor een zondeoffer, 23 en twee runderen, vijf rammen, vijf bokken, vijf eenjarige lammeren voor een vredeoffer. Dit was het geschenk van Netanel, den zoon van Soear. 24 Op de derde dag de vorst van de zonen van Zabulon, Eliab, de zoon van Chelon. 25 Zijn geschenk bestond uit een zilveren schotel van honderd dertig sikkels, en een zilveren schaal van zeventig sikkels volgens het heilig gewicht, beide gevuld met meelbloem, met olie aangemaakt, voor een spijsoffer; 26 uit een schaaltje van tien gouden sikkels gevuld met wierook; 27 uit een jongen stier, een ram, een eenjarig lam voor een brandoffer, 28 een geitebok voor een zondeoffer, 29 en twee runderen, vijf rammen, vijf bokken, vijf eenjarige lammeren voor een vredeoffer. Dit was het geschenk van Eliab, den zoon van Chelon. 30 Op de vierde dag de vorst van de zonen van Ruben, Elisoer, de zoon van Sjedeoer. 31 Zijn geschenk bestond uit een zilveren schotel van honderd dertig sikkels, en een zilveren schaal van zeventig sikkels volgens het heilig gewicht, beide gevuld met meelbloem, met olie aangemaakt, voor een spijsoffer; 32 uit een schaaltje van tien gouden sikkels gevuld met wierook; 33 uit een jongen stier, een ram, een eenjarig lam voor een brandoffer, 34 een geitebok voor een zondeoffer, 35 en twee runderen, vijf rammen, vijf bokken, vijf eenjarige lammeren voor een vredeoffer. Dit was het geschenk van Elisoer, den zoon van Sjedeoer. 36 Op de vijfde dag de vorst van de zonen van Simeon, Sjeloemiël, de zoon van Soerisjaddai. 37 Zijn geschenk bestond uit een zilveren schotel van honderd dertig sikkels, en een zilveren schaal van zeventig sikkels volgens het heilig gewicht, beide gevuld met meelbloem, met olie aangemaakt, voor een spijsoffer; 38 uit een schaaltje van tien gouden sikkels gevuld met wierook; 39 uit een jongen stier, een ram, een eenjarig lam voor een brandoffer, 40 een geitebok voor een zondeoffer, 41 en twee runderen, vijf rammen, vijf bokken, vijf eenjarige lammeren voor een vredeoffer. Dit was het geschenk van Sjeloemiël, den zoon van Soerisjaddai. 42 Op de zesde dag de vorst van de zonen van Gad, Eljasaf, de zoon van Deoeël. 43 Zijn geschenk bestond uit een zilveren schotel van honderd dertig sikkels, en een zilveren schaal van zeventig sikkels volgens het heilig gewicht, beide gevuld met meelbloem, met olie aangemaakt, voor een spijsoffer; 44 uit een schaaltje van tien gouden sikkels gevuld met wierook; 45 uit een jongen stier, een ram, een eenjarig lam voor een brandoffer, 46 een geitebok voor een zondeoffer, 47 en twee runderen, vijf rammen, vijf bokken, vijf eenjarige lammeren voor een vredeoffer. Dit was het geschenk van Eljasaf, den zoon van Deoeël. 48 Op de zevende dag de vorst van de zonen van Efraïm, Elisjama, de zoon van Ammihoed. 49 Zijn geschenk bestond uit een zilveren schotel van honderd dertig sikkels, en een zilveren schaal van zeventig sikkels volgens het heilig gewicht, beide gevuld met meelbloem, met olie aangemaakt, voor een spijsoffer; 50 uit een schaaltje van tien gouden sikkels gevuld met wierook; 51 uit een jongen stier, een ram, een eenjarig lam voor een brandoffer, 52 een geitebok voor een zondeoffer, 53 en twee runderen, vijf rammen, vijf bokken, vijf eenjarige lammeren voor een vredeoffer. Dit was het geschenk van Elisjama, den zoon van Ammihoed. 54 Op de achtste dag de vorst van de zonen van Manasse, Gamliël, de zoon van Pedasoer. 55 Zijn geschenk bestond uit een zilveren schotel van honderd dertig sikkels, en een zilveren schaal van zeventig sikkels volgens het heilig gewicht, beide gevuld met meelbloem, met olie aangemaakt, voor een spijsoffer; 56 uit een schaaltje van tien gouden sikkels gevuld met wierook; 57 uit een jongen stier, een ram, een eenjarig lam voor een brandoffer, 58 een geitebok voor een zondeoffer, 59 en twee runderen, vijf rammen, vijf bokken, vijf eenjarige lammeren voor een vredeoffer. Dit was het geschenk van Gamliël, den zoon van Pedasoer. 60 Op de negende dag de vorst van de zonen van Benjamin, Abidan, de zoon van Gidoni. 61 Zijn geschenk bestond uit een zilveren schotel van honderd dertig sikkels en een zilveren schaal van zeventig sikkels volgens het heilig gewicht, beide gevuld met meelbloem, met olie aangemaakt, voor een spijsoffer; 62 uit een schaaltje van tien gouden sikkels gevuld met wierook; 63 uit een jongen stier, een ram, een eenjarig lam voor een brandoffer, 64 een geitebok voor een zondeoffer, 65 en twee runderen, vijf rammen, vijf bokken, vijf eenjarige lammeren voor een vredeoffer. Dit was het geschenk van Abidan, den zoon van Gidoni. 66 Op de tiende dag de vorst van de zonen van Dan, Achiézer, de zoon van Ammisjaddai. 67 Zijn geschenk bestond uit een zilveren schotel van honderd dertig sikkels, en een zilveren schaal van zeventig sikkels volgens het heilig gewicht, beide gevuld met meelbloem, met olie aangemaakt, voor een spijsoffer; 68 uit een schaaltje van tien gouden sikkels gevuld met wierook; 69 uit een jongen stier, een ram, een eenjarig lam voor een brandoffer, 70 een geitebok voor een zondeoffer, 71 en twee runderen, vijf rammen, vijf bokken, vijf eenjarige lammeren voor een vredeoffer. Dit was het geschenk van Achiézer, den zoon van Ammisjaddai. 72 Op de elfde dag de vorst van de zonen van Aser, Pagiël, de zoon van Okran. 73 Zijn geschenk bestond uit een zilveren schotel van honderd dertig sikkels, en een zilveren schaal van zeventig sikkels volgens het heilig gewicht, beide gevuld met meelbloem, met olie aangemaakt, voor een spijsoffer; 74 uit een schaaltje van tien gouden sikkels gevuld met wierook; 75 uit een jongen stier, een ram, een eenjarig lam voor een brandoffer, 76 een geitebok voor een zondeoffer, 77 en twee runderen, vijf rammen, vijf bokken, vijf eenjarige lammeren voor een vredeoffer. Dit was het geschenk van Pagiël, den zoon van Okran. 78 Op de twaalfde dag de vorst van de zonen van Neftali, Achira, de zoon van Enan. 79 Zijn geschenk bestond uit een zilveren schotel van honderd dertig sikkels, en een zilveren schaal van zeventig sikkels volgens het heilig gewicht, beide gevuld met meelbloem, met olie aangemaakt, voor een spijsoffer; 80 uit een schaaltje van tien gouden sikkels gevuld met wierook; 81 uit een jongen stier, een ram, een eenjarig lam voor een brandoffer, 82 een geitebok voor een zondeoffer, 83 en twee runderen, vijf rammen, vijf bokken, vijf eenjarige lammeren voor een vredeoffer. Dit was het geschenk van Achira, den zoon van Enan. 84 Dit was dus de wijdingsgave der aanvoerders van Israël voor het altaar op de dag, dat het gezalfd werd: twaalf zilveren schotels, twaalf zilveren schalen, twaalf gouden schaaltjes. 85 Iedere schotel was honderd dertig zilveren sikkels waard, iedere schaal zeventig; al het zilver der vaten bedroeg vier en twintig honderd sikkels volgens het heilig gewicht. 86 Twaalf gouden schaaltjes met wierook gevuld, ieder van tien gouden sikkels volgens het heilig gewicht, al het goud van die schaaltjes bedroeg honderd twintig gouden sikkels. 87 Het rundvee voor het brandoffer bedroeg in het geheel twaalf jonge stieren, twaalf rammen, en twaalf eenjarige lammeren, met de daarbij horende spijsoffers. Voor het zondeoffer bedroeg het twaalf geitebokken. 88 Het rundvee voor het vredeoffer bedroeg in het geheel vier en twintig stieren, zestig rammen, zestig bokken en zestig eenjarige lammeren. Dit was de wijdingsgave voor het altaar, nadat het gezalfd was. 89 Wanneer Moses de openbaringstent binnentrad, om met Jahweh te spreken, hoorde hij de stem, die tot hem sprak, boven het verzoendeksel op de Verbondsark tussen de beide cherubs. Zo sprak Hij tot hem.

Numeri 8

Jahweh sprak tot Moses: Beveel Aäron en zeg hem:Wanneer ge de lampen opstelt, moeten de zeven lampen naar de voorzijde van de kandelaar haar licht verspreiden. Aäron deed het, en plaatste de lampen zo, dat ze naar de voorkant van de kandelaar waren gekeerd, zoals Jahweh het bevolen had. De kandelaar was uit goud gedreven, zowel zijn schacht als zijn bloesems waren drijfwerk. Naar het model door Jahweh aan Moses getoond, had hij de kandelaar gemaakt. Jahweh sprak tot Moses: Zonder de levieten van de Israëlieten af en reinig ze. Zo zult ge doen, om hen te reinigen: Ge moet ze met reinigingswater besprenkelen, ze moeten hun hele lichaam scheren en hun kleren wassen; dan zijn ze rein. Dan moeten ze een jongen stier gaan halen, en meelbloem, met olie aangemaakt, als het spijsoffer, dat daarbij hoort, terwijl gij een anderen jongen stier voor het zondeoffer moet nemen. Vervolgens moet ge de levieten voor de openbaringstent doen treden, en heel de gemeenschap der Israëlieten verzamelen. 10 Doe de levieten dan voor het aanschijn van Jahweh treden, en laten de kinderen Israëls hun de handen opleggen. 11 Dan moet Aäron de levieten als een strekoffer van Israëls kinderen Jahweh aanbieden. Zo zullen zij voor de dienst van Jahweh worden bestemd. 12 Daarna moeten de levieten hun handen op de kop der jonge stieren leggen, en den een moet ge als zondeoffer, den ander als brandoffer aan Jahweh opdragen, om verzoening te verkrijgen voor de levieten. 13 Ten slotte moet ge de levieten voor Aäron en zijn zonen plaatsen, en hen als een strekoffer Jahweh aanbieden. 14 Zo moet ge de levieten van de Israëlieten afzonderen en zullen ze Mij toebehoren! 15 En nadat ge ze zo hebt gereinigd en als een strekoffer hebt aangeboden, mogen de levieten hun dienst bij de openbaringstent beginnen. 16 Want ze zijn uit de Israëlieten genomen, en te mijner beschikking gehouden; in plaats van wat de moederschoot opent, in plaats van alle eerstgeborenen van Israëls kinderen heb Ik ze voor Mijzelf behouden. 17 Want Mij behoren alle eerstgeborenen van Israëls kinderen, mens en dier; op de dag, dat Ik alle eerstgeborenen sloeg in Egypte, heb Ik ze Mij toegewijd. 18 Maar Ik neem de levieten in plaats van alle eerstgeborenen van Israëls kinderen, 19 en Ik neem ze uit de Israëlieten en stel ze ter beschikking van Aäron en zijn zonen, om voor de Israëlieten de dienst in de openbaringstent te verrichten, om verzoening te verkrijgen voor de Israëlieten, en om de kinderen Israëls voor onheil te behoeden, als zij tot het heiligdom zouden naderen. 20 Moses, Aäron en heel de gemeenschap der Israëlieten deden dus met de levieten, zoals Jahweh Moses omtrent de levieten bevolen had. 21 De levieten reinigden zich van zonde, en wasten hun kleren; en Aäron bood ze Jahweh als strekoffer aan, verkreeg verzoening voor hen en reinigde hen. 22 Daarna begonnen de levieten hun dienst bij de openbaringstent onder toezicht van Aäron en zijn zonen. Wat Jahweh omtrent de levieten aan Moses bevolen had, bracht men nauwkeurig ten uitvoer. 23 Jahweh sprak tot Moses: 24 Dit is de wet voor de levieten: Van vijf en twintig jaar af is hij verplicht dienst te verrichten bij de openbaringstent. 25 Na zijn vijftigste jaar is hij van zijn verplichting ontslagen, en behoeft geen dienst meer te doen. 26 Hij mag zijn broeders wel behulpzaam zijn bij de openbaringstent in het uitoefenen van hun ambtsplichten, maar eigenlijk werk behoeft hij niet meer te doen. Deze beschikking zult ge maken omtrent de ambtsplichten der levieten.

Psalm 56

Voor muziekbegeleiding; op de wijze: “Een duif van ver verwijderde terebinten.” Een puntdicht van David, toen de Filistijnen hem in Gat gevangen hielden. Ontferm U mijner, o God; want de mensen grijpen mij aan, Bekampen en kwellen mij iedere dag; Mijn vijanden bestoken mij altijd door, Want talrijk zijn mijn belagers. Maar verre van mij, dat ik ooit zou vrezen; Op U heb ik mijn vertrouwen gesteld. In Jahweh’s belofte kan ik jubelen; Op God vertrouw ik, zonder te vrezen! Wat kunnen de mensen mij doen? Ze blijven mij krenken, altijd door, Tegen mij zijn al hun boze plannen gericht; Ze loeren en spieden, en belagen mijn hielen, Omdat ze mij naar het leven staan. Vergeld ze hun misdaad, En werp in uw toorn de volkeren neer, o mijn God! In Jahweh’s belofte kan ik jubelen; Op God vertrouw ik, zonder te vrezen! Wat kunnen de mensen mij doen? Gij hebt mijn ellende geteld, Mijn tranen in uw kruik verzameld. Hebt Gij het zelf niet beloofd, Dat mijn vijand zal vluchten, als ik U aanroep? Zo weet ik zeker, Dat God met mij is! 10 In Jahweh’s belofte kan ik jubelen; 11 Op God vertrouw ik, zonder te vrezen! Wat kunnen de mensen mij doen? 12 O God, Gij hebt mij uw belofte gehouden, Ik breng U daarvoor mijn dank; 13 Want Gij hebt mijn ziel behoed voor de dood, Zelfs mijn voet voor het stoten: Opdat ik voor Gods aanschijn blijf wandelen In het licht van het leven. In Jahweh’s belofte kan ik jubelen; Op God vertrouw ik, zonder te vrezen! Wat kunnen de mensen mij doen?

Marcus 5:1-20

Zo kwamen zij aan de overkant van het meer in het land der Gerasenen. Zodra Hij het schip verliet, kwam Hem uit de grafspelonken een man tegemoet, die door een onreinen geest was bezeten. Hij had zijn verblijf in de graven, en niemand kon hem zelfs met ketens meer binden; meermalen reeds was hij met voetboeien en ketens gebonden, maar hij had de ketens stuk getrokken en de voetboeien verbroken. Niemand was in staat hem te temmen. Dag en nacht was hij in de grafspelonken en op de bergen, waar hij schreeuwde, en zich met stenen sloeg. Toen hij van verre Jesus zag, snelde hij toe, viel voor Hem neer, en schreeuwde het uit: Wat hebt Gij met ons te maken, Jesus, Zoon van den Allerhoogsten God? Ik bezweer U bij God, mij niet te gaan kwellen. Want Hij had hem gezegd: Onreine geest, ga uit van dien man! Nu vroeg Hij hem: Hoe is uw naam? En hij zei Hem: Legioen is mijn naam, want we zijn velen. 10 En hij bad Hem dringend, hem toch niet buiten die streek te bannen. 11 Nu liep daar bij de berg een grote troep zwijnen te grazen. 12 Ze smeekten Hem, en zeiden: Zend ons naar de zwijnen, opdat we daar ingaan. 13 Hij stond het hun toe. Toen gingen de onreine geesten uit, en wierpen zich op de zwijnen. En de troep van ongeveer twee duizend plofte van de steilte in het meer, en verdronk in het meer. 14 De drijvers vluchtten heen, en vertelden het in stad en land. Men kwam dus zien, wat er gebeurd was. 15 Toen ze nu bij Jesus kwamen, en den bezetene zagen zitten, gekleed en goed bij verstand, ofschoon hij door het legioen was bezeten geweest, werden ze bevreesd. 16 En zij, die het gezien hadden, verhaalden hun wat er met den bezetene was gebeurd, en ook met de zwijnen. 17 Toen verzochten ze Hem, om heen te gaan uit hun gebied. 18 Toen Hij zich nu in de boot begaf, vroeg de gewezen bezetene verlof, bij Hem te blijven. 19 Hij stond het niet toe, maar zei hem: Ga naar huis, naar de uwen, en meld hun alwat de Heer u gedaan heeft, en hoe Hij Zich over u heeft ontfermd. 20 Hij ging heen, en begon te verkondigen in de Dekápolis, wat Jesus hem had gedaan; en allen stonden verbaasd.