Bijbel in een jaar | Dag 340 | Hab. 1-3, Sir. 26, 1 Joh. 5

Habakuk 1

De godsspraak, die de profeet Hababuk schouwde: Hoe lang, Jahweh, smeek ik om hulp, En wilt Gij niet horen; Roep ik tot u: Verdrukking, En brengt Gij geen redding? Waarom laat Gij mij slechtheid zien, En moet ik onheil aanschouwen, Heb ik geweld en verdrukking voor ogen, Zijn twist en tweedracht ontbrand? De Wet ligt verkracht, Het Recht wordt verstikt: Want de goddeloze houdt den vrome gevangen, Het recht wordt geschonden! Werpt een blik op de volken, ziet rond, En staat verbijsterd van schrik: Want Ik ga een werk in uw dagen voltrekken, Dat ge niet zoudt geloven, als het werd verteld. Zie, Ik roep de Chaldeën op, Dat grimmige, onstuimige volk, Dat de breedte der aarde doorkruist, Om woonsteden van anderen te veroveren. Het is geducht en verschrikkelijk, Straf en vernieling gaan van hem uit; Zijn paarden zijn sneller dan panters, Vlugger dan de wolven uit de woestijn. Zijn ruiters springen te paard, En komen van verre gevlogen; Zoals een gier zich werpt op zijn prooi, Schieten ze allemaal toe op geweld. Als de oostenwind giert het vooruit, En jaagt de gevangenen als zand te hoop; 10 Met koningen drijft het de spot, Met vorsten steekt het de draak. Het lacht om iedere vesting, Werpt aarde op, en neemt ze in; 11 Dan jaagt het verder als een orkaan, En maakt een god van zijn kracht. 12 Zijt gij dan niet sinds oude tijden Jahweh, mijn heilige God, die niet sterft? Jahweh, hebt Gij hèm dan bestemd, om recht te doen, Hem gegrond als een rots, om te straffen? 13 Uw ogen zijn toch te rein, om het kwaad te aanschouwen, Gij kunt toch het onrecht niet zien: Hoe kunt Gij dan de trouwelozen verdragen, Voor den boze zwijgen, die den vrome verslindt? 14 Waarom maakt Gij den mens dan als de vissen der zee, Als het gewemel, dat geen meester heeft: 15 Hij haalt ze allen op aan de angel, En sleept ze mee in zijn net. Dan verzamelt hij ze in zijn fuik, En verheugt en verblijdt zich erover, 16 Brengt hij offers aan zijn net, Brandt hij wierook voor zijn fuik. Want door hun hulp is zijn aandeel zo vet, En sappig zijn voedsel, 17 Trekt hij zijn net op, schudt het leeg, Om altijd volken te moorden, zonder erbarmen!

Habakuk 2

Nu wil ik mijn wachtpost betrekken, En op de uitkijk gaan staan, Om te zien, wat Hij mij zegt, Wat Hij antwoordt op mijn klacht! Jahweh gaf mij antwoord, en sprak: Schrijf het visioen neer, en grif het op tabletten, Opdat men het gemakkelijk leest. Want er is nog een ander visioen, waarvan de tijd is bepaald, Dat zijn vervulling bereikt, en niet faalt! Mocht het al toeven, blijf het verbeiden, Want het komt zeker, en blijft niet uit: Wie moedeloos is, in hem heeft mijn ziel geen behagen, Maar de rechtvaardige leeft door zijn geloof! Wee des te meer den vermetelen rover, Den overmoedigen, rustelozen mens, Gulzig als de onderwereld, Onverzadelijk als de dood! Die alle naties naar zich toetrekt, Alle volken tot zich haalt: Zullen die allen geen spreuk op hem dichten, Geen spotlied en puntdicht op hem zeggen? Wee, die ophoopt wat het zijne niet is, En zich bezwaart met andermans goed: Zullen uw schuldeisers niet plotseling opstaan, Uw vervolgers ontwaken, en valt ge hun niet ten prooi? Om uw beroving van talloze naties Maakt de rest van de volken u buit, Om het bloed van de mensen, het geweld tegen het land, Tegen de stad en al haar bewoners! Wee hem, die vuil gewin behaalt voor zijn huis, Om zijn nest in de hoogte te bouwen, En de greep van de ramp te ontsnappen: 10 Gij beraamt slechts schande voor uw huis! Door vele volken te plunderen, Hebt gij uw leven verbeurd: 11 Want de steen roept wraak uit de muur, De balk antwoordt hem uit de binten. 12 Wee, die een stad wil bouwen in bloed, En een vesting op onrecht wil gronden! 13 Zie, moet zo iets niet uitgaan Van Jahweh der heirscharen? De volken tobben zich af voor het vuur, De naties maken zich moe voor niets: 14 Maar de aarde zal worden vervuld van de kennis der glorie van Jahweh, Zoals de wateren de bodem der zeeën bedekken! 15 Wee hem, die zijn naaste laat drinken Uit zijn vergiftigde beker, Die hem dronken maakt, Om zijn schaamte te zien! 16 Gij wordt dronken van schande, in plaats van eer: Drink op uw beurt, en ontbloot uw schaamte! De beker uit Jahweh’s rechterhand wordt u gereikt, De smaad, in plaats van uw glorie. 17 Want het geweld tegen de Libanon drukt op u neer, De moord op de dieren zal u verschrikken: Het bloed van de mensen, het geweld tegen het land, Tegen de stad en al haar bewoners. 18 Wat baat toch een gesneden beeld, Dat zijn maker het snijdt; Het gegoten beeld, die leugenmeester, Wat kan het leren? Ja, de werkman vertrouwt op zijn maaksel, Zodat hij stomme goden snijdt: 19 Wee hem, die tot hout zegt: Word wakker, En tot de stomme steen: Sta op! Zie, het is in goud en zilver gevat, Maar levensadem heeft het niet. 20 Maar Jahweh woont in zijn heilige tempel, Heel de aarde moet zwijgen voor Hèm!

Habakuk 3

Een gebed van den profeet Habakuk. Op de toon van een klaaglied. Jahweh, ik heb uw boodschap gehoord, Vol ontzag voor uw werk, o Jahweh; Roep het ten leven in het midden der jaren, Openbaar het in het midden der tijden: Wil zelfs in uw gramschap De erbarming gedenken! God trekt op van Teman, De Heilige van het gebergte Paran; Zijn majesteit bedekt de hemel, De aarde is vol van zijn glorie; Zijn heerlijkheid glanst als het licht, Zijn kracht gaat schuil in de stralen uit zijn zijde. Voor hem uit gaat de pest, Het verderf volgt zijn schreden. Hij staat overeind, en schudt de aarde dooreen, Ziet toe, en doet de volkeren rillen. De eeuwige bergen splijten vaneen, De oude heuvelen worden geslecht als zijn eeuwige paden. Ik zie de tenten van Koesjan in nood, De zeilen uit het land van Midjan trillen. Is uw woede tegen de stromen ontstoken, Jahweh, uw gramschap tegen de zee? Neen, Gij rijdt op uw paarden En wagens, om redding te brengen! Uw boog is ontbloot, Gij hebt uw koker met pijlen gevuld; 10 De aarde splijt Gij tot rivieren, De bergen zien sidderend naar U op; Een stortvloed van water jaagt voort, De afgrond buldert. 11 De zon steekt haar handen omhoog, De maan trekt zich terug in haar woning Voor het licht van uw snorrende pijlen, Voor de bliksemglans van uw speer. 12 In woede doorschrijdt Gij de aarde, In gramschap dorst Gij de volken! 13 Gij rukt uit, om uw volk te verlossen, En uw Gezalfde te redden; Maar Gij slaat het dak van het huis Van den goddeloze te pletter, Legt de grondslagen bloot Tot op de rots. 14 Gij doorboort met uw lans het hoofd van zijn helden, Die aanstormen, om mij te verstrooien; Die al jubelen, Als hadden ze den ongelukkige in zijn schuilhoek verslonden. 15 Met uw paarden betreedt Gij de zee, Onder het bulderen der machtige wateren. 16 Ik hoor het, en mijn binnenste rilt, Ik verneem het met bevende lippen; Mijn beenderen worden weggevreten, Mijn schreden wankelen, waar ik ga: Zo verbeid ik de dag van ellende, Die aanbreekt voor het volk, dat ons kwelt! 17 Al bloeit dan de vijgeboom niet, En geeft de wijnstok geen vrucht; Al mislukt de oogst van de olijf, En brengt de akker geen spijs; Al zijn de schapen weg uit de kooi, En zijn er geen runderen in de stallen: 18 Toch zal ik mij in Jahweh verheugen, Mij verblijden in den God van mijn heil! 19 Jahweh, de Heer, is mijn kracht, Hij maakt mijn voeten vlug als van hinden, En laat mij de hoogten betreden! Voor muziekbegeleiding; met harpen.

Wijsheid van Jezus Sirach 26

Een goede vrouw, gelukkig haar man; Want het getal zijner dagen verdubbelt. Een kranige vrouw verzorgt haar man, En vervult zijn jaren met vrede. Een goede vrouw is een goede gave, De godvrezenden valt ze ten deel; Rijk of arm, hun hart is monter, Hun gelaat ten allen tijde verheugd. Voor drie dingen is mijn hart beducht, En het vierde doet mij ontstellen: Opspraak in de stad, oploop van volk, En lastertaal, alle erger dan de dood. Maar hartzeer en smart is een vrouw, Die jaloers is op een ander; Want haar tong is een gesel, En aan iedereen geeft ze zijn deel. Een koppel ossen, dat schichtig opspringt, Zo is een slechte vrouw; Die haar in toom wil houden, Grijpt als in een schorpioen. Grote ergernis is een dronken vrouw; Want zij houdt haar schande niet verborgen. Men erkent de wellust van een vrouw Aan het opslaan der blikken, aan de wimpers der ogen! 10 Houd streng de wacht over een lichtzinnige vrouw, Opdat ze geen gelegenheid vindt, zich te vergooien; 11 Waak over de vrouw met onbeschaamde ogen, En verwonder u niet, als ze u ontrouw wordt. 12 Zoals een dorstige wandelaar de mond open doet, En drinkt van alle water, dat hij vindt, Zo zet zij zich neer bij iedere paal, En opent de koker voor iedere pijl. 13 De gratie van een vrouw behaagt aan haar man, En haar verstandigheid versterkt zijn gebeente. 14 Een zwijgzame gade is een gave des Heren; Niets weegt er op tegen een welopgevoede vrouw. 15 Een zedige gade is een grote zegen; Want niets weegt er op tegen een kuise vrouw. 16 Zoals de zon, die opgaat aan Gods hoge hemel, Zo siert de schoonheid van een goede vrouw haar huis. 17 Als een stralende lamp op de heilige luchter, Is de schoonheid van haar gelaat op haar statig postuur; 18 Als gouden kolommen op zilveren voetstukken, Rusten haar sierlijke benen op welgevormde voeten. 28 Over twee dingen is mijn hart bedroefd, En om het derde word ik toornig: Als een rijk man door armoe gebrek lijdt, En beroemde mannen worden veracht; Maar als iemand van gerechtigheid terugvalt in zonde, Hem heeft de Heer bestemd voor het zwaard. Wie handel drijft, ontkomt moeilijk aan misdrijf, En een koopman blijft niet vrij van zonde;

1 Johannes 5

Wie gelooft, dat Jesus de Christus is, hij is uit God geboren; en wie den Verwekker bemint, bemint ook hem, die door Hem is verwekt; hieraan erkennen we, dat we de kinderen Gods beminnen. Wanneer we God liefhebben, dan onderhouden we ook zijn geboden; want dit is juist liefde tot God, dat we zijn geboden onderhouden. En zijn geboden zijn niet zwaar; want wat uit God is geboren, overwint de wereld. En dit is de overwinning, die zegepraalt over de wereld: ons geloof! Wie anders toch is overwinnaar der wereld, dan hij die gelooft, dat Jesus de Zoon is van God? Hij is het, die gekomen is door Water en Bloed: Jesus Christus; niet door Water alleen, maar door Water en Bloed. Ook de Geest legt getuigenis af; want de Geest is waarheid. Zodat er drie zijn, die getuigenis afleggen (in de hemel: de Vader, het Woord en de heilige Geest; en deze drie zijn één. En drie zijn er, die getuigenis afleggen op de aarde) : de Geest, het Water en het Bloed; en deze drie zijn eenstemmig. Wanneer we de getuigenis van mensen aanvaarden, de getuigenis van God heeft groter gezag; omdat het is een getuigenis van God, en omdat Hij getuigenis aflegt over zijn eigen Zoon. 10 Wie in den Zoon van God gelooft, heeft de getuigenis Gods in zich. Wie God niet gelooft, maakt Hem tot een leugenaar; want dan gelooft hij niet in de getuigenis, die God heeft gegeven over zijn eigen Zoon. 11 En dit is de getuigenis: God heeft ons het eeuwig leven geschonken; en dat leven is in zijn Zoon. 12 Wie den Zoon heeft, heeft het leven; wie den Zoon van God niet heeft, heeft ook het leven niet. 13 Dit alles heb ik u geschreven, opdat gij weten moogt, dat gij het eeuwig leven bezit, zo gij gelooft in de naam van den Zoon van God. 14 En dit is het vertrouwen, dat wij op Hem stellen: Wanneer we iets vragen overeenkomstig zijn wil, dan luistert Hij naar ons. 15 En wanneer we weten, dat Hij naar ons luistert, wat we ook vragen, dan weten we ook, dat we verkrijgen, wat we Hem hebben gevraagd. 16 Wanneer iemand zijn broeder een zonde ziet bedrijven, die niet ten dode is, dan moet hij bidden; en Hij zal het leven schenken aan hen, die niet ten dode hebben gezondigd. Er bestaat echter een zonde, die ten dode is; ik zeg niet, dat men voor die zonde moet bidden. 17 Zeker, iedere ongerechtigheid is zonde; maar niet een zonde ten dode. 18 We weten, dat wie uit God is geboren, niet zondigt; maar wie uit God is geboren, waakt over zichzelf, en de Boze heeft geen vat op hem. 19 We weten, dat we uit God zijn, maar dat de hele wereld in kwaad verkeert. 20 We weten ook, dat de Zoon van God is gekomen, en ons het inzicht heeft gegeven, om den Waarachtige te kennen. Wij zijn in den Waarachtige, en in zijn Zoon Jesus Christus. Deze is de waarachtige God en het eeuwige leven. 21 Kinderkens, wacht u voor de afgoden!