Bijbel in een jaar | Dag 229 | Jes. 7-8, Spr. 16:1-16, Rom. 16

Jesaja 7

In de tijd, dat Achaz, de zoon van Jotam, zoon van Ozias, over Juda regeerde, trok Resin, de koning van Aram, met Pekach, den zoon van Remaljáhoe en koning van Israël, tegen Jerusalem op, om het te belegeren. Ze hebben het niet kunnen overwinnen. Toen men het huis van David berichtte, dat Aram zich met Efraïm had verbonden, beefde zijn hart en dat van zijn volk, zoals de bomen in het woud door stormvlagen trillen. Maar Jahweh sprak tot Isaias: Ga met uw zoon “Een-rest-bekeert-zich” naar de monding van het kanaal in de Bovenvijver, op de weg naar het Blekersveld, om Achaz daar te ontmoeten. Ge moet hem zeggen: Blijf kalm en wees niet bang, En laat uw hart niet ontsteld worden Voor die twee stompen rokend brandhout, Voor de woede van Resin van Aram en den zoon van Remaljáhoe: Omdat Aram kwaad tegen u smeedt Met Efraïm en den zoon van Remaljáhoe, en zegt: Laat ons naar Juda trekken, het benauwen, overmeesteren, En het den zoon van Tabeël tot koning geven! Want dit zegt Jahweh, de Heer: Het zal niet gebeuren, het zal niet bestaan! Want het hoofd van Aram is Damascus, Het hoofd van Damascus is Resin, Het hoofd van Efraïm is Samaria, Het hoofd van Samaria de zoon van Remaljáhoe: Over vijf en zestig jaar is Efraïm verwoest en ontvolkt: Vertrouwt ge het niet, dan houdt ge het niet! 10 En Isaias vervolgde tot Achaz: 11 Vraag een teken van Jahweh, uw God: diep in het dodenrijk, of hoog aan de hemel. 12 Maar Achaz zeide: Ik zal er geen vragen, en Jahweh niet tarten. 13 Toen sprak hij: Luister dan, huis van David! Is het u niet genoeg, mensen ongeduldig te maken, dat gij ook het geduld van mijn God op de proef stelt? 14 Daarom geeft de Heer zelf u een teken: Zie, de maagd zal ontvangen, en een zoon baren; zij zal hem noemen: “God-met-ons”. 15 Stremsel van melk en wilde honing zal hij eten, totdat hij het kwade weet te verwerpen, en het goede te kiezen. 16 Maar voordat de knaap het kwade weet te verwerpen en het goede te kiezen, zal het land ontvolkt zijn, waarvan gij de twee koningen vreest. 17 Jahweh zal dagen doen komen Over u en uw volk En over het huis van uw vader, Zoals er nog nooit zijn geweest, Sinds Efraïm afviel van Juda: “Den koning van Assjoer!” 18 Op die dag fluit Jahweh de muskieten Van de verre stromen van Egypte bijeen, Met de wespen uit het land van Assjoer. 19 Ze komen en strijken in drommen neer In de kloven der dalen, in de spleten der rotsen, Op alle struiken en dreven. 20 Op die dag scheert de Heer Met een mes, dat Hij huurt Aan de overkant van de Eufraat: “Den koning van Assjoer”, De hoofd- en schaamharen af, En de baard neemt Hij weg. 21 Op die dag zal een ieder Een koetje en een paar geiten houden, 22 En van de melk, die overschiet, Het stremsel gebruiken. Ja, men zal stremsel van melk en wilde honing moeten eten, Iedereen, die overblijft in het land. 23 Op die dag zal iedere plek, Waar duizend wijnstokken stonden, En die duizend sikkels kostte, Bedekt zijn met doornen en distels. 24 Enkel met pijlen en boog Trekt men daar rond. Ja het hele land zal bedekt zijn met doornen en distels, 25 En alle bergen, die met de spade werden bewerkt. Men zal er niet heengaan Uit vrees voor de doornen en distels; Ze zullen enkel nog dienen, om er het vee in te jagen, En door de schapen te worden vertrapt.

Jesaja 8

Jahweh heeft mij gezegd: Neem een groot schrijftablet, en schrijf daarop het duidelijk schrift: “Spoedig-buit-roof-nabij”. Ik nam er twee vertrouwde getuigen bij: Oeri-ja, den priester, en Zekarjáhoe, den zoon van Jebérekjáhoe. Daarop ging ik tot de profetes; ze werd zwanger en baarde een zoon. En Jahweh zeide tot mij: Noem hem “Spoedig-buit-roof-nabij”. Want voordat de knaap “vader en moeder” kan zeggen, zal men de schatten van Damascus en de buit van Samaria voor den koning van Assjoer brengen. Maar Jahweh zeide mij ook: Omdat dit volk heeft veracht Het rustig vloeiend water van Siloë, En siddert van angst voor Resin en den zoon van Remaljáhoe: Zie, daarom brengt de Heer over hen De geweldige en vreselijke wateren van de Eufraat, Den koning van Assjoer met heel zijn macht! Over al hun dijken zullen ze stuwen, En buiten al hun oevers treden, In Juda dringen, het geheel overstromen, Tot ze aan de hals komen staan; En met hun uitgespreide vleugels Zullen ze uw hele land overstelpen. God is met ons! Verneemt het volken, en staat versteld; Hoort het allen, verre landen! Gordt u ten strijde: ge wordt overwonnen, Gordt u aan: ge wordt overmeesterd; 10 Smeedt plannen: ze worden verijdeld, Neemt een besluit: het wordt niet volbracht; Want God is met ons! 11 Zo heeft Jahweh tot mij gesproken, Toen Hij mijn hand heeft gevat, En mij heeft vermaand, De weg van dit volk niet te gaan. 12 Hij zeide: Noemt geen bedreiging, Wat dit volk bedreiging heet; Weest niet bang waarvoor zij vrezen, En laat het u niet verontrusten. 13 Neen, noemt Jahweh der heirscharen alleen uw bedreiging, Voor Hem moet ge vrezen en beven; 14 Hij is het, die dreigt; de steen, waaraan men zich stoot; Voor de beide huizen van Israël De rots, waarover men struikelt, Het net en de strik voor Jerusalems burgers. 15 Ja, velen van hen zullen wankelen, vallen en breken, Worden verstrikt en gevangen. 16 Bewaar deze lessen zorgvuldig, En verzegel de lering, die ik u gaf: 17 Ik blijf op Jahweh vertrouwen, Op Hem blijf ik hopen, al verbergt Hij zich voor Jakobs huis! 18 Zie, ik en de kinderen, die Jahweh mij gaf, Zijn tekens en zinnebeelden in Israël, Gegeven door Jahweh der heirscharen, Die woont op de Sion. 19 En wanneer men u zegt: Ondervraagt de geesten der doden, En de waarzeggers, die lispelen en fluisteren; Moet een volk niet zijn goden ondervragen, Niet zijn doden voor de levenden vragen Naar lering en lessen: 20 Waarachtig, die zo iets durft zeggen, Voor hem komt geen dageraad meer! 21 Hij zal blijven zwerven, Ellendig en hongerig; En door honger vertwijfeld, Zijn koning vervloeken en God. Radeloos schouwt hij omhoog, 22 Dan blikt hij omlaag naar de grond: Zie, het zal schrik zijn en donker, Duister en angst.

Spreuken 16:1-16

Wel kan de mens bij zichzelf overleggen, Maar van Jahweh komt het antwoord van de mond. Al denkt de mens, dat al zijn wegen onschuldig zijn, Het is Jahweh, die de harten toetst! Wentel uw zorgen op Jahweh af, Dan komen uw plannen ten uitvoer. Jahweh heeft alles gemaakt met een doel, Zo ook den zondaar voor de dag van het onheil. Jahweh verafschuwt alle hooghartige mensen; De hand erop: ze ontkomen niet aan hun straf. Door oprechte liefde wordt de zonde uitgeboet, Uit vrees voor Jahweh leert men het kwaad mijden. Als Jahweh behagen heeft in iemands wegen, Maakt Hij zelfs diens vijanden met hem bevriend. Beter weinig met eerlijke middelen, Dan rijke inkomsten door onrecht. Al kan de mens bij zichzelf overleggen, Het is Jahweh, die zijn schreden richt. 10 Van ‘s konings lippen komt een orakel, Bij een rechtszaak faalt zijn uitspraak niet. 11 Een juiste balans en weegschaal zijn van Jahweh, En iedere gewichtssteen is zijn werk. 12 Koningen moeten een afschuw van misdaden hebben; Alleen door rechtvaardigheid staat een troon sterk. 13 Een koning heeft welbehagen in eerlijke taal, En houdt van iemand, die waarheid spreekt. 14 De toorn eens konings is de bode van de dood; Een wijs man weet hem te ontwapenen. 15 Een vriendelijk gezicht van den koning betekent leven, Zijn welgevallen is als een wolk vol lenteregen. 16 Wijsheid verwerven is beter dan goud, Ervaring krijgen verkieslijker dan zilver.

Romeinen 16

Ik beveel u onze zuster Febe aan, diakones van de kerk te Kénchreën, opdat ge haar in den Heer een ontvangst bereidt, zoals het heiligen waardig is, en haar bijstaat in alles, waarin ze uw hulp nodig mocht hebben. Want zelf heeft ze goede diensten bewezen aan velen, en ook aan mijzelf. Groet Priska en Aquila, mijn medehelpers in Christus Jesus, die voor mijn leven hun eigen hals hebben gewaagd, en aan wie niet ik alleen dank ben verschuldigd, maar ook alle gemeenten der heidenen; groet ook de gemeente bij hen aan huis. Groet mijn dierbaren Epénetus, den eersteling van Azië voor Christus; groet Maria, die zich veel moeite voor u heeft gegeven. Groet Andrónikus en Júnias, mijn stamgenoten en medegevangenen, die in groot aanzien staan bij de Apostelen, en die zelfs vóór mij aan Christus hebben toebehoord. Groet Ampliatus, mijn geliefde in den Heer. Groet Urbanus, mijn medehelper in Christus, en mijn geliefden Stachus. 10 Groet Apelles, die in Christus getrouw is gebleken. Groet hen, die tot het huis van Aristobulus behoren. 11 Groet Heródion, mijn stamgenoot, Groet hen, die tot het huis van Narcissus behoren, en volgelingen des Heren zijn. 12 Groet Trufena en Trufosa, die arbeiden in de dienst des Heren. Groet de geliefde Persis, die veel gearbeid heeft in ‘s Heren dienst. 13 Groet Rufus, den uitverkorene in den Heer; alsmede zijn moeder, die ook de mijne is. 14 Groet Asúnkritus, Flegon, Hermes, Pátrobas, Hermas en de broeders die bij hem zijn. 15 Groet Filólogus en Júlia, Nereus en zijn zuster, ook Olumpas met al de heiligen die bij hen zijn. 16 Groet elkander met een heilige kus. U groeten alle kerken van Christus. 17 Maar ik vermaan u, broeders, scherp te letten op hen, die tweespalt en aanstoot verwekken tegen de leer, welke gij hebt ontvangen; gij moet geen omgang met hen hebben. 18 Want zulke lieden dienen niet Christus onzen Heer, maar wel hun eigen buik; en ze misleiden argeloze harten door vrome praat en gefleem. 19 Zeker, uw volgzaamheid is algemeen bekend; ik verheug me dus over u. Ik wil echter, dat gij niet slechts wijs zijt in het goede, maar ook bestand tegen het kwaad. 20 Dan zal de God van de vrede den Satan spoedig onder uw voeten verpletteren. De genade van onzen Heer Jesus zij met u! 21 Timóteus, mijn medehelper, en mijn stamgenoten Lúcius, Jason en Sosipatros laten u groeten. 22 Ik Tértius, die de brief op schrift heb gebracht, groet u in den Heer. 23 Cajus, mijn gastheer en die van de ganse gemeente, laat u groeten. Erastus, de stadsrentmeester, en broeder Quartus laten u groeten. 24 De genade van onzen Heer Jesus Christus zij met u allen. Amen! 25 Aan Hem, die bij machte is, u vast te doen staan in overeenstemming met mijn Evangelie en de verkondiging van Jesus Christus, -in overeenstemming ook met het heilsgeheim, dat van eeuwigheid was verzwegen, 26 maar dat thans is geopenbaard, en op bevel van den eeuwigen God door de profetische schriften aan alle heidenen bekend is gemaakt, om hen tot de gehoorzaamheid aan het geloof te brengen: 27 aan Hem, den enig wijzen God, zij door Jesus Christus de glorie in de eeuwen der eeuwen. Amen!