Bijbel in een jaar | Dag 227 | Jes. 3-4, Spr. 15:1-18, Rom. 15:1-13

Jesaja 3

Want zie, de Heer, Jahweh der heirscharen, Neemt van Jerusalem weg en van Juda Alle steun en alle stut, Alle verkwikking van brood en van water; Held, krijgsman en rechter, Profeet, waarzegger en oudste, Hoofdman, adel en raadsheer, Tovenaar en bezweerder. Tot vorsten stel Ik knapen aan, En kinderen zullen over hen heersen: Dan zal het volk beginnen te vechten, Man tegen man, En vriend tegen vriend; Kwajongens vallen grijsaards aan, En vlegels mannen van aanzien; Ja, de ene broer stormt los op den ander! De eigen familie zal zeggen: Gij hebt nog een mantel; Wees dus ons hoofd, En neem deze puinen onder uw hoede. Maar de ander schreeuwt het uit op die dag: Ik wil de meester niet zijn, Ik heb geen brood en geen kleren in huis; Plaats mij niet aan het hoofd van het volk! Ja, Jerusalem wankelt, En Juda valt! Want hun woord en hun daden zijn tegen Jahweh gericht, Om de blik van zijn Majesteit te tarten. Hun onbeschaamd gezicht klaagt ze aan, Als Sodoma lopen ze openlijk met hun zonden te koop: Wee over hen; Want ze bereiden hun eigen verderf! 10 Heil den rechtvaardige, want hém gaat het goed: Hij eet de vrucht van zijn werken; 11 Maar wee den boze, want hèm gaat het slecht: Hij zal krijgen wat hij verdiende. 12 Mijn volk wordt door uitzuigers verdrukt, En door afpersers gedrild; Mijn volk: die u leiden, zijn uw misleiders, Die u de weg moeten wijzen, laten u dolen. 13 Daar richt Jahweh zich op, om vonnis te vellen, Staat gereed, om zijn volk te gaan richten; 14 Daar komt Jahweh ten oordeel Tegen de oudsten, tegen de vorsten van zijn volk: Gij hebt de wijngaard gestolen, De buit der armen in uw huizen gesleept; 15 Met welk recht vertrapt ge mijn volk, verschopt ge den arme, Is de godsspraak des Heren, van Jahweh der heirscharen! 16 En Jahweh spreekt: Omdat de dochters van Sion zo trots zijn, Rondlopen met het hoofd in de nek, En met lonkende ogen, Met trippelende pasjes, Met rinkelende ringen aan haar voeten: 17 Daarom scheert de Heer de schedel van Sions dochters kaal, Zal Jahweh haar schaamte ontbloten. 18 Op die dag neemt Jahweh de sieraden weg: Voetringen, zonnen en maantjes, 19 Oorbellen, ketens en sluiers, 20 Hoofddoeken, armbanden, linten en flesjes, 21 Amuletten, halssnoer en ringen, 22 Feestkleren, mantels en doeken, 23 Tasjes en spiegels, Kapsels, mutsen en sjaals. 24 En dan zal het wezen: In plaats van balsemgeur, stank: Voor gordel, een strop; Voor haarvlechten, schurft; Voor statie, een zak; Voor schoonheid, een brandmerk! 25 Uw mannen zullen vallen door het zwaard, Uw helden door krijg; 26 Dan zullen ze klagen en rouwen onder haar poorten, En eenzaam zitten op de grond.

Jesaja 4

Zeven vrouwen zullen vechten om één man op die dag, En zeggen: ons eigen brood willen we eten, Onze eigen kleren wel dragen, Als we maar naar u mogen heten: neem de smaad van ons weg! Maar op die dag zal de Spruit van Jahweh Tot glorie en heerlijkheid worden, De Vrucht van het land tot roem en luister Van wie in Israël zal worden gered; En de rest van Juda En wat in Jerusalem gespaard bleef, Zal heilig worden genoemd, Iedereen in Jeruzalem, die staat opgeschreven ten leven. Als de Heer de smet van Sions dochters heeft uitgewist, En de bloedschuld uit Jerusalem weggespoeld, Door de stormwind van oordeel, Door de orkaan van verwoesting: Dan schept Jahweh over heel de bergrug van Sion, En over heel zijn omgeving, Een wolk van rook overdag, En een gloed van laaiende vlammen des nachts. Dan zal de glorie van Jahweh ze allen bedekken Als een schutdak en tent, Tot schaduw tegen de hitte op de dag, Tot toevlucht en schuilplaats tegen stortvloed en regen!

Spreuken 15:1-18

Een vriendelijk antwoord ontwapent de toorn, Een krenkend gezegde jaagt de woede op. De tong der wijzen druipt van wijsheid, De mond der dommen stort dwaasheid uit. Jahweh’s ogen waren overal rond, Nauwkeurig lettend op slechten en goeden. Rustige taal is een boom des levens, Heftige woorden wonden de ziel. Een dwaas slaat het vermaan van zijn vader in de wind; Verstandig hij, die op een waarschuwing let. In het huis van den rechtvaardige heerst grote welvaart, Maar het gewin der zondaars gaat teloor. De lippen der wijzen verspreiden de kennis, Het hart der dwazen doet het niet. Jahweh heeft een afschuw van het offer der bozen, Maar welbehagen in het gebed der rechtvaardigen. Jahweh verafschuwt de weg van een boosdoener; Hij houdt van hem, die naar rechtvaardigheid streeft. 10 Strenge straf wacht hem, die het rechte pad verlaat; Wie niets van bestraffing wil weten, zal sterven. 11 Onderwereld en dodenrijk liggen open voor Jahweh, Hoeveel te meer de harten van de kinderen der mensen! 12 De spotter houdt er niet van, dat men hem vermaant; Daarom gaat hij niet met wijzen om. 13 Een vrolijk hart maakt een blij gezicht, Verdriet in het hart slaat de geest terneer. 14 Een verstandig hart streeft naar kennis, De mond der dommen vermeit zich in dwaasheid. 15 Een neerslachtig mens heeft steeds kwade dagen, Voor een blijmoedig karakter is het altijd feest. 16 Beter weinig te bezitten en Jahweh te vrezen, Dan vele schatten met wroeging erbij. 17 Beter een schoteltje groente, waar liefde heerst, Dan een gemeste stier met haat erbij. 18 Een driftkop stookt ruzie, Een lankmoedig mens bedaart de twist.

Romeinen 15:1-13

Wij die sterk zijn, we moeten de gevoeligheden der zwakken ontzien, en niet onszelf zoeken. Ieder van ons moet het welzijn van den naaste zoeken, om hem te stichten. Ook Christus heeft zichzelf niet gezocht; maar zoals geschreven staat: “De smaad van hen, die u smaden, is op Mij gevallen;” alles toch wat vroeger geschreven werd, is tot onze onderrichting geschreven, opdat we de hoop zouden verkrijgen door het geduld en de vertroosting, die de Schriften ons bieden. De God van geduld en vertroosting schenke u dan de geest van onderlinge eensgezindheid naar het voorbeeld van Christus Jesus, opdat gij eendrachtig en uit één mond den God en Vader van onzen Heer Jesus Christus verheerlijken moogt. Gij moet u dus tot elkander getrokken gevoelen, zoals ook Christus Zich onzer heeft aangetrokken tot verheerlijking van God. Ik bedoel, dat Christus de Bedienaar der besnijdenis is geworden, opdat Gods getrouwheid zou blijken door de vervulling der beloften aan de Vaders; maar dat de heidenen God om zijn barmhartigheid moeten verheerlijken, zoals er geschreven staat: “Daarom zal ik U onder de heidenen belijden, En een lofzang aanheffen ter ere van uw Naam.” 10 En wederom zegt ze: “Verheugt u, gij heidenen, Te zamen met zijn volk!” 11 En eveneens: “Looft den Heer, alle heidenen, Verheerlijkt Hem, alle naties!” 12 En Isaias zegt weer: “Het zal de Wortel van Jesse zijn, Die opstaat om ook over de heidenen te heersen; Op Hem zullen de heidenen hopen.” 13 Moge dan de God van hoop door het geloof u vervullen met alle vreugde en vrede; opdat gij rijke overvloed van hoop moogt verwerven door de kracht van den heiligen Geest!