Judit 3
1 Toen zonden de koningen en vorsten van al die steden en streken, van syrisch Mesopotamië en het syrisch gebied Sobal en van Lúdië en Cilicië hun gezanten naar Holoférnes. Ze zeiden hem: 2 Wees niet langer op ons vertoornd; want het is beter, dat wij met behoud van ons leven den groten koning Nabukodonosor dienen en ons aan u onderwerpen, dan dat wij sterven en door onze ondergang de ellende der slavernij over ons volk zouden brengen. 3 Al onze steden en bezittingen, al onze bergen, heuvels en vlakten, de kudden runderen, schapen, geiten, paarden en kamelen, al wat wij bezitten aan have en goed, dat alles staat te uwer beschikking. 4 Doe met al onze bezittingen wat gij wilt; 5 wij en onze kinderen zijn uw slaven. 6 Kom tot ons als een vredelievend heerser, en maak gebruik van onze dienstbaarheid, zoveel gij verkiest. 7 Daarop kwam hij met zijn ruiterij en een geweldig leger de bergen af, en maakte zich meester van alle steden en alle inwoners van het land. 8 Uit alle steden lijfde hij de sterkste en beste mannen als hulptroepen bij zijn leger in; 9 en zó groot was de vrees in die streken, dat de vorsten en de aanzienlijkste inwoners van al die steden tezamen met het volk hem bij zijn aankomst tegemoet gingen, 10 en hem inhaalden met kransen, fakkels en reidansen, onder begeleiding van pauken en fluiten. 11 Maar ondanks dit alles waren zij niet in staat, zijn hardvochtig gemoed tot mildheid te stemmen, 12 en hij verwoestte hun steden. Ook hakte hij hun heilige bossen om; 13 want koning Nabukodonosor had hem opdracht gegeven, alle inheemse goden uit te roeien, opdat de volkeren, die Holoférnes aan zijn macht zou kunnen onderwerpen, hem alleen als god zouden erkennen. 14 Nadat hij zo door het syrisch gebied Sobal, geheel Apaméa en geheel Mesopotamië was heengetrokken, kwam hij bij Jizreël in de streek Géba aan, 15 veroverde de steden, en bleef daar dertig dagen, om in die tijd zijn gehele legermacht samen te trekken.
Judit 4
1 Toen de Israëlieten in het land Juda dit hoorden, begonnen zij zeer bevreesd voor hem te worden; 2 een ontzettende angst sloeg hun om het hart, daar zij bang waren, dat hij met Jerusalem en de tempel van den Heer hetzelfde zou doen als met de andere steden en haar tempels. 3 Daarom zonden zij een oproep naar het gehele gebied van Samaria tot aan Jericho toe, om de bergtoppen te bezetten, 4 hun dorpen te versterken en proviand in te slaan met het oog op de oorlog. 5 Ook zond de priester Eljakim een schrijven aan alle bewoners van Betoel, dat tegenover Esdrelon ligt, nog vóór de vlakte en dicht bij Dotan, en gelastte aan allen, bij wie de doortocht zou kunnen plaats hebben, 6 dat zij de bergpassen moesten bezetten, waarlangs men Jerusalem kon bereiken, en dat zij overal wachtposten moesten uitzetten, waar zich mogelijkerwijze een smalle kloof tussen de bergen bevond. 7 En de kinderen van Israël deden, wat de priester Eljakim hun had opgedragen. 8 Nu riep heel het volk met grote aandrang tot den den Heer en vrouwen vernederden zich in vasten en gebeden; 9 de priesters deden het boetekleed aan, kinderen wierpen zich neer voor de tempel, en men bedekte het altaar des Heren met een boetekleed. 10 Eenparig smeekten zij den Heer, den God van Israël, dat Hij zou verhinderen, dat hun kinderen werden geroofd, hun vrouwen buit gemaakt, hun steden verwoest, dat hun heiligdom zou worden onteerd en zij zelf tot spot zouden worden voor de heidenen. 11 Daarop trok Eljakim, de hogepriester van den Heer, geheel Israël rond en sprak hun toe: 12 Weet wel, dat de Heer uw gebeden zal verhoren, als gij maar blijft volharden in vasten en gebeden voor den Heer. 13 Denkt aan Moses, den dienaar des Heren. Hij versloeg Amalek, dat op zijn macht en sterkte, zijn leger, schilden, wagens en ruiters vertrouwde, niet omdat Moses streed met het zwaard, maar omdat hij vrome gebeden stortte. 14 Zo zal het ook nu met alle vijanden van Israël gaan, als gij volhardt, zoals gij zijt begonnen. 15 Door deze woorden aangespoord, bleven zij in hun gebed tot God voor het aanschijn des Heren volharden, 16 zó zelfs, dat zij, die den Heer brandoffers moesten opdragen, dit deden met een boetekleed aan en met as op hun hoofd. 17 En met heel hun hart smeekten zij God, dat Hij zijn volk Israël zou bijstaan. Achior raadt Holofernes de oorlog met de Joden af.
Spreuken 8:22-36
22 Jahweh schiep mij als zijn eerste gewrocht, Als het eerste werk, dat Hij ooit heeft gemaakt; 23 Van oudsher ben ik gevormd, Van den beginne, vóór de eerste tijden der aarde. 24 Toen er nog geen oceanen waren. was ik geboren, Toen er nog geen bronnen, rijk aan water, bestonden; 25 Eer de bergen waren neergelaten, Eer de heuvels ontstonden, werd ik geboren, 26 Eer Hij de aarde had gemaakt en de velden, En alle grondstoffen der wereld. 27 Toen Hij de hemel welfde, was ik aanwezig, Toen Hij een kring trok rond het vlak van de oceaan; 28 Toen Hij daarboven de wolken bevestigde, En de bronnen van de oceaan begonnen te stromen; 29 Toen Hij de zee haar grenzen stelde, Dat de wateren haar oevers niet zouden overschrijden; Toen Hij de fundamenten der aarde legde: 30 Was ik bij Hem als een troetelkind, Was ik elke dag zijn vermaak, Dartelde ik heel de tijd onder zijn ogen, 31 Spelend op zijn wereldrond, En mij vermakend met de kinderen der mensen. 32 Welnu dan kinderen luistert naar mij; Gelukkig zij, die mijn wegen bewaren; 33 Hoort naar de lessen, weest wijs, en verwerpt ze niet. En de wacht houden aan de posten van mijn poorten. 34 Gelukkig de mens, die naar mij luistert, Die elke dag aan mijn deuren waken, 35 Wie mij vindt, heeft het leven gevonden, En welbehagen verkregen van Jahweh; 36 Maar wie mij mist, benadeelt zichzelf, En al wie mij haten, beminnen de dood!
Romeinen 5
1 Daar we dus door het geloof gerechtvaardigd zijn, zo laat ons de vrede bewaren met God door Jesus Christus, onzen Heer. 2 Door Hem hebben we door het geloof toegang verkregen tot deze genade, waarin we vast zijn komen staan; door Hem ook roemen we in de hoop op de heerlijkheid Gods. 3 En hierin niet alleen, maar zelfs in de wederwaardigheden gaan we roemen, omdat we weten, dat wederwaardigheid geduld voortbrengt, 4 geduld beproefde deugd, beproefde deugd weer hoop. 5 Welnu, de hoop wordt niet beschaamd, omdat de liefde Gods is uitgestort in onze harten door den heiligen Geest, die ons geschonken is. 6 Want toen we nog zwak waren, is Christus op de gestelde tijd voor goddelozen gestorven. 7 Welnu, niet licht zal iemand zijn leven voor een rechtvaardige geven, al blijft het mógelijk, dat iemand het van zich verkrijgt, voor een goede te sterven. 8 Maar God bewijst zijn liefde voor ons, doordat Christus voor ons is gestorven, toen we nog zondaars waren. 9 Hoeveel te meer dus zullen we thans door Hem van de toorn worden gered, nu we gerechtvaardigd zijn door zijn Bloed. 10 Want zo we met God zijn verzoend door de Dood van zijn Zoon, toen we nog vijanden waren, hoeveel te meer zullen we gered worden door zijn Léven, nu we Hem zijn verzoend. 11 En dit niet alleen; maar we roemen zelfs in God door onzen Heer Jesus Christus, door wien we thans de verzoening hebben verworven. 12 Zoals dan door één mens de zonde in de wereld is gekomen en door de zonde de dood, zo ook is de dood over alle mensen gekomen, omdat allen hebben gezondigd. 13 Zeker, tot aan de Wet was er zonde in de wereld; maar de zonde wordt niet aangerekend, als er geen Wet bestaat. 14 En toch heeft de dood geheerst van Adam af tot Moses toe, zelfs over hen, die persoonlijk niet hadden gezondigd naar het voorbeeld der overtreding van Adam, die de voorafbeelding is van Hem, die komen moest. 15 Maar met de genadegave is het niet gesteld als met de val. Want al zijn door de val van één al die velen gestorven, veel overvloediger is de genade van God en de genadegift van den énen mens, Jesus Christus, over al die velen uitgestort. 16 Ook is het met de gift niet gesteld als met het vonnis over het zondigen van één. Want het vonnis leidde van één enkele overtreding tot verdoemenis, maar de genade van vele overtredingen tot rechtvaardiging. 17 En al heeft door de val van één de dood geheerst door dien éne, veel heerlijker zullen zij, die de overvloed der genade en de gave der gerechtigheid ontvangen, in het leven heersen door Eén, door Jesus Christus. 18 Zoals dus door de val van één over alle mensen verdoemenis is gekomen, zo komt ook door de gerechtigheid van Eén over alle mensen de rechtvaardiging ten leven. 19 Want zoals door de ongehoorzaamheid van één mens al die velen tot zondaars zijn geworden, zo zullen ook door de gehoorzaamheid van Eén al die velen gerechtvaardigd worden. 20 Toen kwam de Wet tussenbeide, om de overtreding nog talrijker te maken. Doch waar de zonde tot overvloed kwam, daar kwam de genade in rijker overvloed. 21 Dus, zoals de zonde heeft geheerst door de dood, zo zal ook de genade heersen door de gerechtigheid ten eeuwigen leven door Jesus Christus onzen Heer.